Startpagina | LINKS | CONTACT

Dagboek Metaalbuurt

Jo Licht is geboren op 18 januari 1915 in de Hofstraat op nr. 39, tegenover het Kortebeinsbruggetje. Op zijn 9e jaar (1924) is hij verhuisd naar de Houtweg 13.
Doordat zijn vader Toon werk kon krijgen bij Philips, is de familie in de loop van 1925 daarheen verhuisd. Jo Licht is daar zijn hele leven blijven wonen.
Hij is enige jaren geleden overleden.

Hieronder beschrijft hij een stukje over zijn belevenissen in deze buurt. Later, in 1932 komt hij weer op de fiets naar Apeldoorn om werk te zoeken en bezoekt dan nogmaals de buurt.

Herinneringen uit mijn jeugd
Door Jo Licht

Omstreeks 1922

Rode dorp

Het was in die tijd dat mijn moeder ons vertelde dat we over een paar weken gingen verhuizen, naar het zogenaamde rode dorp, vanwege die rode dakpannen. Het was een mooi huisje zei ze, veel mooier dan waar we nu woonden. Er waren twee slaapkamers en er was een trap naar boven. En zegt ze: de school was zo dichtbij, dat we nu in een echt huis kwamen te wonen, maar hier kenden we alle kinderen en kon je toch je ook fijn spelen. Ik zag er toch wel tegen op. Toen we een paar weken later gingen verhuizen, viel het niet mee om afscheid te nemen, van allen waar we zolang naast gewoond hebben en mee gespeeld hebben, Dina en ik beloofden elkaar, dat we bij elkaar op bezoek zouden komen. Het is nog geen halfuur lopen, dan konden we nog eens samen spelen. Het was een hele verandering, toen we in het andere huis kwamen wonen. In onze ogen leek het wel een nieuw huis, zo mooi zag het er uit. Zoals bijna overal in Apeldoorn, was ook dit huis twee onder één kap. Maar dit was vergeleken met het andere een mooi huis. In het midden van de buitenmuur, stond op een gevelsteen “Lente” en op de drie volgende huizen stond: Zomer-Herfst en Winter. We hadden voor het huis een tuintje en aan de zijkant en achter het huis een grote tuin. In huis op de begane grond, hebben we een huiskamer en aan de zijkant nog een slaapkamer. In de huiskamer stond een mooie glazen kast, vast gebouwd tegen de muur aan. Dan was er nog een keuken en een achterhuis in plaats van een schuur. We keken onze ogen uit. Mijn moeder nog het meest. Gelukkig zei ze, nu hoeven we ons niet meer zo te behelpen, we hebben lang genoeg in de ellende gezeten. Ik vond nog het fijnste, de trap naar boven en de slaapkamers, met ramen en echte bedden. We woonden in de Houtweg op nr. 13, geen drukke straat. Tegen over ons huis was een soort plantsoen, met veel struiken en paden er door. Daarachter was een oude houten school, waar wij de eerstvolgende Maandag voor het eerst naar school zouden gaan.

We leerden nog al gauw vrienden kennen. Het waren nog al veel jonge mensen met kinderen die daar woonden. Schuin tegenover ons, in de Tinweg, woonde Kees Steenbergen, Berend van Dam en Broer van Beek, waar ik nog al gauw mee bevriend raakte. En in de Houtweg, bij ons in de straat woonden Gerrit, Hennie en Martin Koller, allen uit één gezin. Met al die jongens hebben we veel gevoetbald, want aan de achterkant van onze tuin was een groot voetbalveld, met veel ruimte er omheen. Dat waren oude voetbalvelden van het Apeldoornse AGOVV, die niet meer gebruikt werden. Toen die voetbalvereniging een ander onderkomen in “Berg en Bos” kreeg, zijn deze in onbruik geraakt. De eerste dagen op school vielen niet mee, het ging er heel anders naar toe dan op de vorige, maar dat begon al gauw te wennen. We woonden nog niet lang daar, of mijn vader werd werkloos. De lompenfabriek had geen werk meer, omdat ook de papierfabrieken waar ze aan leverden, veel mensen moesten ontslaan. En zo kwam hij aan de steun of werkverschaffing terecht, zoals ze dat toen noemden. Soms moest hij wel eens een dag werken aan het spoor, als daar iemand ziek was. Ook ging hij wel eens de boer op, voor een leerhandelaar en probeerde hij, klompriemen te verkopen. Maar alles wat hij er bij verdiende, moest hij het meeste afstaan aan de steun. Zodoende werd het gezin er niet veel beter van. Voor mijn moeder was het erg. Ze moest maar zien, dat ze uit kwam, met die enkele guldens in de week. Gelukkig hadden we een grote tuin en kon m’n vader nogal veel aardappelen en groente telen. Ook hadden we een kippenren met een aantal kippen er in, ook dat leverde iets op. Als mijn moeder een aantal eieren gespaard had, dan bracht mijn vader die zaterdags naar een winkel, die verse eieren opkocht. Daar kreeg hij anderhalve cent per ei voor. De winkelier verkocht ze een cent duurder. Maar voor mijn moeder telde ieder dubbeltje, wat ze extra aan het huishouden kon bestreden. En zo probeerde ze de touwtjes aan elkaar te knopen, wat haar met veel moeite aardig gelukte. Op een zondagmiddag was ik met een jongen die ook bij ons in de buurt woonde, op het grote voetbalveld aan het balletje trappen, met een tennisbal. Toen ik de bal wat ver wegtrapte, kwam ze verderop in de heide te liggen, dicht bij een leeuweriknest. Ik hoorde hem nog roepen! Ik heb een vogelnest gevonden en op hetzelfde ogenblik, haalde hij het tussen de heide uit en liep naar me toe. Dat is gemeen zeg ik, er zitten vier eitjes in, nu kunnen er geen jongen van komen. Toen zegt hij: Als ik die eitjes met een rietje uitzuig, kan ik er een mooie halsband van maken.

Op hetzelfde ogenblik kwamen er een paar jongens bij staan en één er van noemde ze de Judas, zoals hij op school genoemd werd, omdat hij voor iedere kleinigheid naar de hoofdonderwijzer liep, om alles te verraden. Terwijl die jongen niet op onze school zat, maar wel het nest in de hand had, zei de Judas tegen mij: Dat zal ik morgen de bovenmeester zeggen Jopie Licht, dat jij een vogelnest uitgehaald hebt. Dan krijg je er flink van langs. Ik wist toen dat ik hier de schuld van kreeg, want die aanbrenger werd altijd door de bovenmeester geloofd. Vooral als het over vogels ging. Want hij had in de tuin een mooie grote volière en was een vogelliefhebber. Ik wist al wat er morgenvroeg gebeuren zou! Voor dat de school aanging en de kinderen in de rij stonden, om naar binnen te gaan, zou hij komen en met z’n vinger voor de neus mij wenken, om met hem apart naar binnen te gaan. Dat deed hij met ieder, die door de Judas aangebracht werd. Ik heb die nacht geen oog dicht gedaan. Het énigste waar ik aan dacht was: Als hij me wil slaan loop ik weg, ik laat me niet slaan, ik heb niets gedaan. Al kauwende op kauwgum, waar hij ook altijd mee in de mond zit te spelen, zeg ik tegen hem, dat heeft een ander gedaan. Als de school om 12 uur uitgaat, dan kom je naar mijn klas, dan spreken we wel verder. Toen de school om 12 uur uitging, ben ik naar zijn klas gegaan, waarvan de kinderen al weg waren. Hij zei tegen me, ga maar op de laatste bank van de eerste rij zitten, ik kom zo bij je. Toen hij even later bij me kwam, sprak hij dezelfde woorden tegen me: jij hebt een vogelnest uitgehaald! En weer antwoordde ik: dat niet ik, maar een ander dat gedaan had! Hij antwoordde niet en ging aan een tafeltje schriften nakijken. Toen ik daar een hele tijd gezeten had, stond hij op en vroeg weer waarom ik dat nest uitgehaald had? Toen ik hem geen antwoord meer gaf, werd hij kwaad en schreeuwde: Geef antwoord, als ik je wat vraag? Toen ik hem zei, dat ik al geantwoord had, draaide hij zich om en ging weer aan het tafeltje zitten. Terwijl ik daar zat, hoorde ik een torenklok halféén slaan. Even later kwam hij naar me toe en zei: Morgenmiddag om 12 uur kom je weer naar me toe en ga je weer op dezelfde plaats zitten. Toen ik na halféén thuis kwam, zei mijn moeder, je hebt zeker weer gevoetbald, dat je zo laat thuis bent? Omdat ze niet verder vroeg, heb ik ook maar niet geantwoord. Toen ik de volgende dag weer op dezelfde plaats zat, en hem weer vertelde dat niet ik, maar een andere jongen, die niet bij ons op school zat, dat nest uitgehaald had, geloofde hij me weer niet en zei: Kom morgen om 12 uur maar weer hier en als je toe geeft, dat je het nest uitgehaald hebt en er spijt van hebt, hoef je hier niet terug te komen. Ik schrok er van, iets toegeven wat ik niet gedaan had, dat nooit! Toen ik weer zo laat thuis en m’n moeder vroeg, waar ik weer zo laat vandaan kwam, heb ik haar alles uitgelegd. Ze zegt, is die vent nou helemaal gek....ergens de schuld van krijgen, wat je niet gedaan hebt. Ik zal er vanavond wel eens met je vader over hebben. Toen mijn moeder het ‘s avonds aan mijn vader vertelde.....zei hij tegen mij; zeg tegen die onderwijzer, als je daar morgen om 12 uur in de klas komt...als hij je niet onmiddellijk naar huis stuurt, ik een hartig woordje met hem zal spreken. Het was een grote opluchting voor me, toen mijn vader dat zei. Ik had spijt dat ik het niet eerder verteld had. De bovenmeester stond me al bij de deur op te wachten. Toen ik hem vertelde wat mijn vader gezet had, kreeg hij het zo benauwd, dat hij zich in het kauwgum verslikte en hevig begon te hoesten. Daarna zei hij, ga maar gauw naar huis en zeg maar, dat het niet zo kwaad bedoeld was.

Toen ik een half jaar op de houten school gezeten had, kregen mijn ouders bericht, dat we voor tijdelijk overgeplaatst werden naar de rietenschool. De oude houten school zou afgebroken worden en er zou op die plaats geen nieuwe komen. Reeds een paar weken later kwamen we voor tijdelijk op de rietenschool terecht. Een mooie school, waarvan het dak geheel uit riet opgetrokken. Toen wij er ook nog bij kwamen, waren die klassen zo over bevolkt, dat we met z’n drieën in één bank zaten. Ze stond in een open vlakte op een heideveld, aan de rand van het “Houtjes bos” zoals ze dat noemden, in een prachtige natuurstreek. Van ons huis af, was het nog geen tien minuten lopen. Ook dat duurde niet lang. Enkele weken later moesten we opnieuw verhuizen, nu naar de Eendrachtschool. Dat was weer een stuk verder. Ongeveer 20 minuten lopen van ons huis af. Ik was nog geen 10 jaar en zat nu al op de 5e openbare school. Hier hadden we meer ruimte en beviel het ons best. We gingen altijd met drie of vier kinderen, die ook bij ons in de buurt woonden naar school. Waar onder Kees Steenbergen en Berend van Dam, waar we altijd mee voetbalden. Op een dag in de vakantie, toen de bouwvakkers nog maar pas begonnen waren met het afbreken van de oude school: Waren we met een poep-aardappeltje (zoals wij dat noemden) aan een stokje gestoken, bezig, om op een afstand de oude school te raken. Een poep-aardappel is een heel klein, niet voor consumptie geschikt aardappeltje, als je die aan een puntig stokje stak kon je het een heel eind wegzeilen. Op een zeker moment, riep één der jongens, dat er een politieman aan kwam. En ja hoor! Er kwam een fietsende politie agent op ons af. Zo vlug als we konden, zijn we alle kanten uitgevlogen om hem te ontlopen. We waren met vijf kinderen en één van ons heeft hij te pakken gekregen, en mee genomen naar het politiebureau. Daar hebben ze hem uitgehoord. Een paar dagen later kregen al die ouders, waar de kinderen van bekend waren, een oproep, om zich op bepaalde datum, met hun kind op het politiebureau te melden. Mijn ouders wisten niet, wat ze hier van moesten denken. Vooral mijn moeder maakte zich erg ongerust. Op het politiebureau komen. Ik moest alles aan mijn moeder vertellen, wat er die middag gebeurd was. Toen ik haar alles verteld had, was ze toch weer een beetje gerust. Ze had zich veel ergere dingen voorgesteld, dan met kleine waardeloze aardappeltjes gooien naar een afbraakschool. Maar, misschien dacht de politie er anders over. Er werd met de buren, die ook een oproep gekregen hadden, afgesproken, dat we gezamenlijk met de boosdoeners naar het politie bureau in de Deventerstraat zouden gaan. We moesten toch allen op dezelfde dag en uur daar zijn.
We kwamen in een zaal met stoelen, waar we op konden gaan zitten. Toen kwam er een politieagent in uniform die vertelde dat in een houten school bij de Tinweg, door de volgende kinderen ruiten ingegooid waren. Toen noemde hij één voor één onze namen op. Het zijn nogal veel ruiten, die door jullie ouders betaald moeten worden! Begrijpen jullie wel, wat je hiermee je ouders aan doet? Als het bij herhaling vaker gebeurt, lopen jullie de kans, dat je nog eens in een opvoedingen gesticht terechtkomt. Maar omdat deze school, afgebroken word en de ruiten verloren gaan, hoeven de ouders niets te betalen en blijft het bij een waarschuwing. Het was een opluchting voor de ouders dat het nog zo goed afgelopen is. Want als je opgeroepen wordt om op het politiebureau te komen, verwacht je alleen maar narigheid.

Begin jaren 30

Een stuk verder schrijft Jo Licht, wanneer hij op de fiets uit Eindhoven naar Apeldoorn gegaan is op zoek naar werk:

. . . . . . . Nu kon ik mooi die vrije middag besteden, om eens een kijkje te gaan nemen in de Houtstraat en omgeving, waar we vroeger zo fijn gewoond hebben. Maar, dat is ook al weer zeven jaar geleden, dat we daar woonden. Misschien zie ik daar nog bekenden…. Ik was wel nieuwsgierig. Toen ik tante Marie vertelde, wat ik van plan was, zei ze; dan zal ik vroeg boterhammen voor je klaar maken, dan kun je wat eerder gaan. Die middag het was inmiddels al donderdag, ben ik om half twee op weg gegaan. Al fietsende dacht ik er aan, dat we vroeger als 8 a 9 jarigen, iedere zondagmiddag lopende dezelfde weg af moest leggen als we naar de zondagsschool gingen. En nu kon ik als 17 jarige dat traject al fietsende afleggen; dank zij oom Arnold, die wegens een ongeluk, daar geen gebruik meer van kan maken. Via de Arnhemseweg, ben ik rechtsaf de Staalweg ingeslagen, waar het rooie dorp (zoals het vroeger genoemd werd) begon. Vanwege die rode dakpannen, die vroeger nog niet zo algemeen waren; kreeg het de naam van het rooie dorp. Aan het eind van de Staalweg, linksaf begint de houtweg. Het viel me op, dat alles er net als vroeger zo netjes uitzag. Bijna alle woningen hadden mooi onderhouden tuinen. Ook nu staan in vele tuinen de voorjaarsbloemen in bloei. Op nummer 13 waar wij gewoond hadden was een mooi gazon in de voortuin; nog vrij jonge plantjes, vermoedelijk aardappels kwamen daar de grond uit. Toen wij daar woonden, stonden daar drie jonge kersenbomen; die nu weg waren. De ramen aan de voor en zijkant zijn gesierd met mooie heldere gordijnen, je kunt zien dat er propere mensen woonden. Tegenover het huis is de beplanting van het park er nog mooier op geworden, nu de oude houten school er niet meer stond. En ook dat gedeelte is beplant met bomen en heesters. En daar door heen voetpaden, met hier en daar een bank voor rustende wandelaars. Was het bij ons in de straat ook maar zo mooi in Eindhoven. Maar dat is geen vergelijking, met deze mooie omgeving. Terwijl ik de Tinweg inreed, stond buurvrouw van Dam aan de wegkant de ramen te wassen. Ik zette mijn fiets tegen het hek en liep naar haar toe. Dag buurvrouw, riep ik! Ze keek me aan, maar kon me niet thuisbrengen. Dat is ook geen wonder, een jongen van17 is heel wat veranderd vergeleken met een kind van 10 jaar. Toen ik zei dat ik hier tegenover gewoond had, wist ze alles weer. Dan ben jij Jopie die veel met onze Berend gespeeld en gevoetbald had. Kom even binnen, een kop thee drinken. Die ramen kunnen wel wachten. Haar zoon Berend, vertelde ze werkte op een mattenfabriek, niet veel bijzonders, maar je bent tegenwoordig al blij als je werk hebt. En haar man werkte nog altijd bij van Gelder in de papierfabriek. Maar daar waren er in deze crisistijd ook al veel ontslagen. Ik vertelde dat mijn vader ook maar vier dagen in de week werkte en ik zelf al enkele maanden werkeloos was. Ach, zei ze; of je nu hier in Apeldoorn of bij jullie in Eindhoven werkt, het is overal slecht; alleen als je een kruiwagen hebt, krijg je werk. Toen ik de thee op had, zei ik tegen haar, dat ik nog even naar buurvrouw Steenbergen wilde…. Zou ze thuis zijn, vroeg ik haar. Ach, zei ze, dat mens kan het huis niet meer uit, ze lijdt aan een ongeneeslijke ziekte en ze is nog zo jong.

Haar dochter van een jaar of 14 past op haar. Ze is nog altijd blij als ze bezoek krijgt, dat zal ze fijn vinden. Ik zou je zeker aanraden, om er even naar toe te gaan. En dan te denken dat ze vroeger altijd voor iedereen klaar stond, zeg ik. Na afscheid van Vrouw van Dam te hebben genomen, heb ik daar naast, bij buurvrouw Steenbergen aangebeld. Het zal haar dochter zijn geweest, die me binnen liet, na dat ik me bekend had gemaakt. Toen ik buurvrouw zag, heb ik me goed moeten houden, zo erg was ze vermagerd en oud geworden. Ze zat in een ligstoel met kussens in de rug. Nadat we elkaar begroet hadden, terwijl de dochter voor thee zorgde, begon ze te praten: zo opgeruimd en blij, dat je op zo’n ogenblik niet kon voorstellen, dat ze erg ziek was. Ik vertelde haar hetzelfde, als bij buurvrouw van Dam, dat het ook bij ons thuis geen rozengeur en maneschijn was. Toen jullie verhuisd waren zei ze; heb ik je moeder erg gemist. We konden zo goed samen opschieten zei ze. Toen zei ik: mijn moeder zei altijd, die ik het ergste miste is buurvrouw Steenbergen, daar kon je altijd terecht en ze wist overal raad op. Weet je nog zei ze; toen je die naald in je voet had, dat je moeder die er niet uit kon krijgen? Dat jullie mij kwamen halen en ik met een hele grote nijptang, die naald er uitgetrokken heb. We schoten beiden bij die herinnering in de lach en de buurvrouw kon haast niet ophouden nu ze hier aan terugdacht. Ik had diep respect voor haar, nu ze zo ziek was en toch zo opgeruimd kon vertellen over vroeger. Nadat ik de dochter bedankt had voor de thee en de groeten aan de vader die ook bij van Gelder in de papierfabriek werkte, maakte ik aanstalten om te gaan! En, zei de buurvrouw, doe allen de hartelijke groeten in het bijzonder je moeder. Onderweg moest ik er aan denken, hoe ze helemaal opfleurde, toen ze aan vroeger dacht, vooral met die naald in mijn voet. In het praten en lachen, was ze weer net als vroeger. En zo jong nog! Ze zal ongeveer even oud zijn als mijn moeder, 39 a 40 jaar.